ONDERSTEUNING

A: Als de motoraansluitingen correct zijn ingesteld, moet u de werkelijke spanning op de motor controleren. Het is het beste om dit te doen terwijl de motor en alle andere lichten of apparatuur die dat circuit deelt, draait. Controleer met een voltmeter de spanning tussen de kabels van lijn 1 en lijn 2. Deze moet binnen 5% van de nominale 115 of 230V liggen. Als de spanning laag is, moet u het probleem verhelpen voordat u probeert de pomp te bedienen.

Terwijl de pomp draait, sluit u langzaam uw klep aan de perszijde van de pomp. Als het geluid verdwijnt, hoorde je cavitatie. Cavitatie ontstaat als de pomp niet snel genoeg water krijgt. Om dit te verhelpen, moet u

1. Verlaag de output door een klep op de uitlaat gedeeltelijk te sluiten, totdat u een punt bereikt waar de cavitatie stopt.
2. Vergroot de diameter van de buis op de aanzuiging van de pomp.
3. Verkort de lengte van de leiding op de aanzuiging van de pomp.
4. Verminder het aantal bochten op de aanzuiging van de pomp.
5. Verlaag de hoogte van de pomp.
Elke of een combinatie van de bovenstaande veranderingen zal cavitatie helpen elimineren.

A: Controleer of de voedingsspanning overeenkomt met de spanning waarvoor de motor is ingesteld. Met andere woorden, als uw motor is bedraad volgens 230 Volt aansluitingen, dan moet uw voedingslijn ook 230 Volt zijn.